Johan ('Job') Kaart (1897-1976) begon al op zijn zestiende als figurant bij het Amsterdamse gezelschap Het Tooneel van Willem Royaards, waar zijn vader toen inspiciënt was. Later werkte hij als volontair bij de Koninklijke Vereniging Het Nederlandsche Toneel, waar hij drie jaar zou blijven.
Kaart werd al snel een veelgevraagd acteur, die in een groot aantal uiteenlopende rollen zijn talent voor het typeren van karakters liet zien. Door zijn gedrongen gestalte, gruizige timbre en ietwat grof gesneden gelaatstrekken was hij niet de aangewezen figuur voor de rol van jonge minnaar. Daarentegen blonk hij uit in meer of minder belangrijke bijrollen. Hij was inzetbaar voor alles wat zich aandiende, of dat nu dramatisch of komisch was. "Humor ligt dikwijls ergens op de grens tussen drama en komedie," zei hij. "Dat ergens moet je zien te ontdekken. Daarvoor ben je acteur."
In 1932 durfde Kaart het aan samen met actrice Fien de la Mar en acteur Jan van Ees een eigen gezelschap te beginnen, het Nieuwe Tooneel. Toen dit ensemble na twee seizoenen wegens gebrek aan succes werd opgeheven, had Kaart een belangrijke les geleerd: het publiek zag hem het liefst in komische rollen en iedere poging om daar met stukken naar zijn eigen smaak tegenin te gaan, was tot mislukken gedoemd. Behalve op het toneel zou Kaart in de tweede helft van de jaren dertig ook steeds meer emplooi vinden in de revue, naast sterren als Heintje Davids en Johan Buziau. Het publiek droeg hem op handen.
Kaarts populariteit als komisch acteur nam sterk toe door zijn optreden, in 1934, in de succesvolle geluidsfilm De Jantjes. Kaart speelde hierin de rol van De Schele, een olijke Amsterdamse matroos met een hart van goud. Anders dan velen van zijn collega's besefte Kaart dat de camera niet gediend was van toneelmatig spel. Hij straalde een naturel soort jovialiteit uit, dat hem tot de publieksfavoriet maakte. Kaart werd hierdoor een graag geziene acteur in de vooroorlogse Nederlandse film.
In het eerste bezettingsjaar stichtte Kaart opnieuw een eigen toneelgezelschap, de Komedianten, waarmee hij tot diep in 1944 blijspelen en kluchten speelde. In 1947 ging De Komedianten een fusie aan met Het Nederlandsch Tooneel van Cor van der Lugt Melsert, met de bedoeling kunstzinniger repertoire op te voeren. Toen echter bleek dat daar nauwelijks publiek op afkwam, maakte Kaart zich los en begon eind 1950 het Toneelgezelschap 'Johan Kaart'.
Als openingsstuk voor zijn nieuwe ensemble koos Kaart veiligheidshalve voor een klassieke klucht, die vóór de oorlog altijd garant had gestaan voor volle zalen: Potasch & Perlemoer van Montague Glass, over het wel en wee van twee constant kibbelende joodse textielhandelaren. Kaart zelf speelde de vaak op komische wijze in het nauw gebrachte Maurits Perlemoer, tegenover Johan Boskamp als de gewiekste Aby Potasch. Het was een geheid kassucces, met meer dan drieduizend voorstellingen.
Op de radio excelleerde Kaart intussen in komische series. Daarnaast liet hij zich graag engageren voor serieuzere rollen in films en televisiedrama. Een nieuwe impuls kreeg zijn carrière in 1960, toen Kaart de glansrol van de werkschuwe vuilnisman Alfred Doolittle kreeg in de musical My fair lady, naast Wim Sonneveld als Professor Higgins. Aanvankelijk bleef naast de musical ook het Toneelgezelschap 'Johan Kaart' nog doorgaan. Maar bij die voorstellingen zonder Kaart bleef het publiek goeddeels weg. In 1961 hief hij het gezelschap op.
Nadien speelde hij nog gastrollen bij gesubsidieerde gezelschappen. Tussen 1969 en 1972 ging hij, opnieuw met Johan Boskamp als tegenspeler, met Potasch & Perlemoer op tournee. Gedwongen door de naweeën van een gebroken heup, veroorzaakt door een val tijdens een voorstelling van dit successtuk, en de ziekte van Parkinson verdween hij toen van het toneel.
Voor het theater was hij een komediant in de oorspronkelijke betekenis van het woord, die elk personage geloofwaardig en begrijpelijk wist te maken. Zijn minder komische kant kwam vooral tot zijn recht in film en op televisie, waar hij levensechte karakters schiep met de soberste middelen.